Hierop wisten de drie mannen Job niets meer te antwoorden, omdat hij zichzelf als onschuldig bleef beschouwen. Maar toen ontbrandde de woede van Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, uit de familie van Ram; hij ontstak in woede tegen Job, omdat deze in zijn recht meende te staan tegenover God, en hij ontstak in woede tegen Jobs drie vrienden, omdat ze niets tegen Job wisten aan te voeren en hem toch schuldig verklaarden. Elihu had gewacht tot Job was uitgesproken, omdat zij allen ouder waren dan hij. Maar toen hij zag dat de drie mannen niets meer wisten te antwoorden, ontbrandde zijn woede. En Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, nam het woord:
‘Ik ben nog jong, en jullie zijn oud, daarom hield ik mij stil. In jullie bijzijn durfde ik mijn mening niet te geven. Ik zei bij mezelf:
Laat de ouderdom spreken, laat de jaren hun wijsheid verkondigen. Maar het is de geest van God in de mens, de adem van de Ontzagwekkende die inzicht brengt. Niet de ouderdom maakt wijs, de jaren leiden niet vanzelf tot een juist oordeel. Daarom zeg ik:
luister naar mij, nu zal ook ik mijn mening geven. Ik heb gewacht totdat jullie waren uitgesproken; ik heb jullie redenaties aangehoord, tot het jullie aan woorden begon te ontbreken. Ik heb aandachtig geluisterd en zag dat niemand Job terecht kon wijzen; niemand kon weerleggen wat hij beweerde. Maar zeg niet:
“Wij hebben de wijsheid in hem gevonden; alleen God kan hem weerspreken, niet een mens.” Job heeft zijn woorden niet tot mij gericht en ik zal hem niet op jullie manier antwoorden. Ze zijn verslagen, weten niets meer te zeggen; de woorden laten hen in de steek. Zou ik dan wachten, nu zij niets meer zeggen en hun zwijgen steeds langer voortduurt? Nu is het mijn beurt om te spreken, ik wil ook mijn mening geven. Ik ben boordevol woorden, mijn hart popelt van ongeduld. Mijn binnenste is als jonge wijn die niet kan ademen, mijn buik als een volle wijnzak die bijna openbarst. Laat mij spreken en mijn gevoelens luchten, ik zal het woord nemen en zeggen wat ik denk. Ik kies geen partij, voor niemand, ik zal niemand naar de mond praten. Want ik weet dat als ik al kon vleien, mijn Maker mij onmiddellijk zou wegvagen.